Engels | Nederlands
Het gevecht om een Bangladesh visum
Dhaka (Bangladesh), 8 februari 2008

We zijn in Agartala, de hoofdstad van de Indiase staat Tripura. Na ons bezoek aan het noordoosten van India, willen we nu Bangladesh gaan bezoeken. We zijn daarom naar Agartala gereisd om hier het visum te regelen bij het Bangladesh visumbureau. Wanneer we op maandagmorgen om kwart voor negen ter plekke zijn, blijken we veel te vroeg te zijn. Officieel gaat het visumbureau om 09.00 uur open, maar feitelijk zijn ze pas vanaf 09.30 operationeel. We hadden van verschillende bronnen vernomen dat het verkrijgen van het visum een eitje zou zijn. Niet dus!

Een fiets-rickshaw rijder in centraal Dhaka
 

Om iets over half tien worden we geroepen door een medewerker van de consul. Dit blijkt de medewerker te zijn die namens het visumbureau alle aanvragen coördineert. Het is typisch zo’n mannetje waar je direct een hekel aan hebt. Iemand die voelt dat hij macht heeft, en zich zo ook gedraagt. Normaal communiceren kan hij niet. Hij snauwt in commando’s zoals “paspoorten!”, “pasfoto’s!” en “daar zitten!”. Het bloed wordt behoorlijk onder onze nagels uitgehaald, maar we blijven rustig en vriendelijk. Want als we ruzie met hem gaan maken, dan kunnen we het visum wel vergeten. Als hij snauwt voor hoeveel dagen we een visum willen hebben, antwoorden we: “zes weken”. Onze vlucht van Dhaka naar Bangkok gaat immers half maart en het is nu begin februari. De medewerker, die we inmiddels de naam “irritante gladjanus” hebben gegeven, blaft vervolgens dat we maar een visum kunnen krijgen voor 15 dagen. En erger nog, dat het visum niet te verlengen is. De eerste zweetdruppels beginnen te ontstaan op ons voorhoofd. Als dat namelijk echt zo is, dan hebben we een probleem. Onze vlucht van Dhaka naar Bangkok van half maart, is namelijk “non refundable” (niet te annuleren). We meldden “irritante gladjanus” dat we vorige week nog met de consul hebben gebeld en dat hij ons vertelde dat we maar langs moesten komen. Hij zou dan wel kijken wat hij zou kunnen doen. Onze hoop is dus gevestigd op consul waarmee we later die ochtend een gesprek zouden hebben. Het schijnt normaal te zijn dat alle mensen die een visum voor Bangladesh hier in Agartala aanvragen, op gesprek moeten komen bij de consul. Onze toch al niet al te beste relatie met “irritante gladjanus” wordt verder op de proef gesteld als hij snauwt: “ID-kaart!”. We zeggen dat we alleen paspoorten hebben. Met ID-kaart bedoelt hij echter een officieel document waaruit blijkt dat we economen zijn, en vooral geen journalist. Die hebben we dus niet. Als we proberen uit te leggen dat een dergelijk document niet gangbaar is in Nederland, is dat aan dovemansoren besteed. Al weglopend briest hij vervolgens dat dan de “baas” (lees: consul) maar moet beslissen of we een visum krijgen, of niet. De zweetdruppels op ons voorhoofd worden inmiddels vergezeld met zweetplekken onder onze oksels. Als dat maar goed komt. Nu maar hopen op de redelijkheid en sympathie van de consul.

Tien minuten later is de consul gereed om ons te ontvangen. We nemen plaats op de stoelen voor zijn bureau, terwijl onze paspoorten en de door ons ingevulde aanvraagformulieren al op zijn bureau liggen. Hij bekijkt het aanvraagformulier en vraagt voor hoelang we een visum willen hebben. “Zes weken”, antwoorden we. Hij kijkt ons vervolgens verbaast aan en vraagt waarom we in godsnaam zes weken in Bangladesh willen blijven. “Bangladesh lijkt ons een mooi land, en we willen het graag goed zien”, antwoorden we. “Wellicht komen we hier maar eens in ons leven”, voegen we er nog aan toe om onze aanvraag voor zes weken verder te onderbouwen. “We geven hier maar visums voor 15 dagen”, antwoord hij kort. Enigszins geëmotioneerd zeggen we hem dat we vorige week per telefoon met hem hebben gesproken en dat hij toen zei dat we maar moesten langskomen. Hij zou dan wel kijken wat hij zou kunnen doen. Even is het stil. “Wat is jullie beroep?”, vraagt hij vervolgens. “Economen”, antwoorden we. “Zijn jullie geen journalist”, vraagt hij vervolgens voor de zekerheid. “Nee, we zijn geen journalist” antwoorden we met een glimlach, wetend dat journalisten om één of andere reden niet echt gewenst zijn in Bangladesh. Hij vraagt vervolgens of we kunnen bewijzen dat we econoom zijn. “Nee”, zeggen we in koor, dat kunnen we niet. Vervolgens zegt hij op een belerende toon dat we voldoende documenten moeten kunnen overleggen zodat zij kunnen bepalen of we de waarheid spreken. “Als wij een visum aanvragen voor Nederland, dan moeten wij ook een stapel documenten overleggen”, snauwt hij. Daar heeft hij natuurlijk een punt. Aan de andere kant ook weer niet. Als je namelijk per vliegtuig op de vluchthaven van Dhaka arriveert, krijg je zonder problemen een visum voor 90 dagen. En dat zonder één document te overleggen.

Opstoppingen door de enorme aantallen fiet-rickshaws
 
Langzaam maar zeker voelen we dat de mogelijkheid om een visum voor Bangladesh te krijgen, uit onze hand begint te glippen. Op het moment dat we beginnen te denken: “dan zak er maar in”, zegt hij: oké, ik geef jullie een visum voor vier weken. Dat is een mooie wending van het gesprek, maar het gaat nog niet ver genoeg. We moeten immers een visum voor zes weken hebben vanwege het feit dat onze vlucht pas half maart gaat. We pakken ons vliegticket uit onze tas en kijken vervolgens zo zielig mogelijk. “Maar onze vlucht gaat pas half maart, we hebben echt zes weken nodig”. Hij pakt zijn pen en krabbelt vervolgens het getal 45 op het aanvraagformulier. “Oké, jullie krijgen 45 dagen”, zegt hij. “Mijn medewerker (hij bedoelt irritante gladjanus) zal het visum in orde maken”. We lopen triomfantelijk de kamer van de consul uit, op weg naar het bureau van irritante gladjanus. Wanneer we hem vertellen dat we goedkeuring hebben voor 45 dagen, valt zijn mond open van verbazing. Hij wordt in eens een stuk vriendelijker en al snel begrijpen we waarom. “Geld voor mij alsjeblieft”, murmelt hij zachtjes terwijl hij met zijn rechterhand het geldteken maakt door met zijn rechter duim en wijsvinger over elkaar heen te wrijven nabij zijn linker oksel. Hij probeert nog even mee te liften op het succes dat we net hebben behaald door een omkoopbedrag aan ons te vragen. Hij heeft echter op geen enkele manier aan het resultaat meegewerkt. Sterker nog, hij is zo irritant dat we het liefst zijn nek al hadden omgedraaid. Maar goed, ook nu moeten we hem nog even te vriend houden aangezien hij het visum nog moet afgeven. “Visum” zeggen we kort, met als bedoeling dat hij denkt dat hij eerst het visum moet afgeven voordat hij zijn omkoopbedrag in ontvangst kan nemen. Wij weten natuurlijk al dat dat nooit gaat gebeuren. De consul heeft immers al zijn goedkeuring gegeven, en we hebben het idee dat “irritante gladjanus” deze omkooppraktijken buiten het medeweten van de consul om doet. Irritante gladjanus meldt ons vervolgens dat we eerst het geldbedrag voor de visums moeten storten op de bankrekening van het visumbureau. Dat dient te gebeuren bij de State Bank of India, aan de andere kant van de stad. Zo gezegd, zo gedaan. Ruim een uur later staan we weer aan zijn bureau, met het stortingsbewijs. “Geld voor mij” brabbelt hij weer geniepig. Wederom reageren we kort: “visa”. Hij stempelt het visum in ons paspoort en vraagt ons om nog even plaats te nemen in de wachtkamer. De consul moet namelijk nog eerst een handtekening op het visum zetten. Een half uurtje later komt irritante gladjanus de wachtkamer binnen, en doet de deur achter zich dicht. Hij gaat naast Edwin op de bank zitten en overhandigt de paspoorten. “Geld voor mij” murmelt hij weer. Met onze paspoorten op zak, staan we echter op en lopen naar buiten. Achter ons horen we nog: “jullie zijn slecht”. Kijk naar jezelf!

Go back to home pageGo to Articles sectionGo to Columns sectionGo to Photos sectionGo to countries sectionGo to weblog sectionGo to about us