Op pad in the karstprovincies van China | |
Tunxi (China) naar Liǔzhōu (China), 01-Jan-10 / 22-Jan-10 |
|
Ook hier in China is het jaar 2010 begonnen. De jaarwisseling hebben we bij gebrek aan verwarming lekker onder de warme dekens van ons hotelletje in Túnxī doorgebracht, waarna we enkele dagen later zijn verder getrokken naar Wùyuán. Wùyuán is een provinciestadje van waar uit we enkele dorpen in de omgeving hebben bezocht. De dorpjes met oude bouwwerken in een mooie landelijke omgeving, zijn zeker de moeite waard (zie ook de foto-impressie van: Wùyuán) en dat weten de Chinezen ook. Het binnenlandse toerisme is hier echt op gang gekomen en dat uit zich in een overdaad aan souvenirstalletjes en hoge entreeprijzen. In tegenstelling tot wat er in veel landen gebeurt, zijn de hoge entreeprijzen zowel voor de binnenlandse als de buitenlandse toeristen ingesteld. Daar waar wij ons nog wel eens bedenken om een bepaalde attractie te bezoeken als die zo’n 10 euro entree kost, laat een Chinese toerist zich niet kennen. Een korte vakantie mag geld kosten en als men eenmaal op hun vakantieplaats is aangekomen dan wil men alles zien wat die plek te bieden heeft. Meerdere malen zijn we aangesproken door binnenlandse toeristen die graag willen weten wat ons dagprogramma is in een bepaalde stad. Men begrijpt helemaal niets van het feit dat wij met z’n tweetjes vaak gewoon maar wat rondlopen en zo in enkele dagen de belangrijkste bezienswaardigheden van een stad bezoeken. Vrije tijd is schaars in China en daarom moet die zo efficiënt mogelijk worden ingedeeld. Dit betekent dat binnenlandse toeristen hun lot in handen leggen van een gids, waar men klakkeloos achteraan loopt. Men vertrouwt erop dat als men gewoon achter het vlaggetje aanloopt, dat men dan geen glorieus fotomoment zal missen en dat men alles zal zien wat er te zien is.
Nánchāng, de provinciehoofdstad van Jiāngxī, is de volgende bestemming op onze route door Zuidoostelijk China. Nánchāng is geen stad waar veel toeristen op af komen en de stad is ook niet bijzonder aantrekkelijk. Voor ons is dit echter wel de stad waar we voor het eerst sinds weken weer eens een heerlijk verwarmde kamer hebben kunnen bemachtigen en dat is echt een welkome luxe. Na een dag in de kou is er toch niets fijner dan even te kunnen bijkomen met een hete douche en in een kamer met een behaaglijke temperatuur. Vanuit Nánchāng hebben we middels een dagtocht een poging gewaagd om de illustere kraanvogels te kunnen aanschouwen die overwinteren bij het nabijgelegen Póyáng meer (lees hier meer over in het artikel: Het rijk van de kraanvogels). |
|
Eén van de huiveringwekkende uitzichtpunten in Wǔlíngyuán Park |
|
Via de stad Chángshā zijn we vervolgens verder gereisd naar Zhāngjiājiè, een dorpje aan de rand van het Wǔlíngyuán park. Het Wǔlíngyuán park laat zich omschrijven als een groot bos waar reusachtige karstpieken uit opreizen. De concentratie aan kastpieken schijnt hier het hoogste van de wereld te zijn. We laten ons niet afschrikken door de entreeprijs van bijna 25 euro, waarvoor we twee dagen het park mogen bezoeken. De Chinezen zijn maar al te bang dat mensen hun toegangskaartje delen met andere personen en daarom wordt er bij binnenkomst je vingerafdruk afgenomen. Dat zien wij in Nederland nog niet zo gauw gebeuren, maar hier doet men daar niet moeilijk over. Onze planning is om de eerste dag onder andere te gebruiken voor de Huángshízhài trail, die bekend staat om haar mooie vergezichten. Bij het begin van de trail is het pad echter afgesloten met wat touwen waar een bord in het Chinees aan is opgehangen. Na even overleggen besluiten we het pad toch te bewandelen met als excuus dat wij geen Chinees kunnen lezen. Al gauw zijn we blij met deze beslissing, want het pad tegen de bergwand omhoog is prachtig. De uitzichten zijn grandioos, we zien veel vogels en doordat het pad officieel is afgesloten hebben we heel dit deel van het natuurpark voor onszelf. Dit is de eerste keer in China dat we een beroemde natuurlijke attractie zien, zonder overal gekwebbel en geschreeuw van Chinese toeristen te horen. Chinese toeristen houden namelijk van levendigheid en niet van stilte. Hoe hoger we komen, hoe meer winter het wordt. Onder aan de berg is er geen spoor van sneeuw of ijs te bekennen, maar na enkele honderden meters in hoogte te zijn gestegen hangen de ijsdruppels aan de dennennaalden. Na nog wat meer te hebben geklommen ligt de sneeuw op de takken en is het pad ineens spiegelglad van de ijzel. Dit is waarschijnlijk de reden dat het pad was afgesloten. Terwijl we nog maar 50 meter van de top verwijderd zijn, keren we toch maar om. Het pad is gewoon te glad. Omhoog klauteren zou zeker nog wel gelukt zijn, maar een spiegelglad pad naar beneden vinden we toch te gevaarlijk. De uitzichten waar we onderweg van hebben genoten waren de klim echter meer dan waard en de schoonheid van het winterweer is een echte bonus. De middag spenderen we om de meest gelopen wandeling van het park te lopen: de Golden Whip Stream Scenic Route die langs een beekje loopt. Het is niet vreemd dat deze route de meest populaire is onder de toergroepen. Hij is namelijk erg vlak, mooi en voorzien van allerlei faciliteiten waar Chinezen dol op zijn. Zo zijn er prieeltjes om mee op de foto te gaan en is er een pad waar je op allerlei stenen evenwichtsoefeningen kunt doen. Het is prachtig om te zien hoe de Chinezen van dit beeldschone natuurpark genieten. Dames lopen parmantig op hun hakschoentjes en trekken een (nep) Louis Vuiton rolkoffertje achter zich aan. Men kletst volop en men lijkt zich er geen moment van bewust dat ze zijn omgeven door reusachtige karstpieken. Daar waar de topattractie van dit park zich boven hen bevindt, kijkt men naar hun mobieltje of naar de evenwichtsbalkjes waar men op probeert te balanceren. Onze tweede dag in het park besteden we om een onbekende route te lopen naar onder andere het Frightened of Height (angst voor de hoogte) uitzichtpunt. Het is deze dag minder heiig en dat komt de uitzichten ten goede. We stijgen wederom zo’n 400 meter in hoogte en dit zorgt ervoor dat we prachtige uitzichten krijgen op de karstpieken. Ook hier hebben we de hele route voor onszelf. Regelmatig staan we met open mond te kijken naar wat we om ons heen zien. Het lijkt wel of we naar een schilderij staat te kijken. Bij verschillende uitzichtpunten kijken we 400 meter de diepte in. Het uitzichtpunt “angst voor de hoogte” doet z’n naam eer aan. Terwijl we beide geen echte last van hoogtevrees hebben, krijgt Ivonne daar toch wel dat vreemde gevoel in haar buik. Dat roestige ijzeren bruggetje over een kloof met een diepte van een paar honderd meter waar we overheen moeten om op het uitzichtpunt te bereiken, helpt daar ook aan mee. |
|
Een straatbeeld van fotogeniek Fènghuáng in de avond |
|
Het Wǔlíngyuán park laten we na deze twee dagen met pijn in ons hart achter. Het is wat ons betreft het mooiste natuurpark wat we tot op heden in China hebben gezien. De combinatie van de prachtige uitzichten, de vele vogels en de rust die er heerst op de meeste paden maakt dit echt een uniek plekje. Fènghuáng is de volgende plaats op onze route en is een grote trekpleister voor Chinese toeristen. Zij worden vooral aangetrokken door de mooie (veelal over-gerestaureerde) oude huisjes die aan een idyllisch riviertje liggen. Het oude centrum van de het stadje is zeker mooi, maar erg bijzonder vinden we het niet. Het is echter wel een prima plaats om te zien hoe Chinezen hun vakantie doorbrengen. Zo laten de Chinese toeristen zich graag overhalen door fotografen die toeristen tegen betaling in traditionele kleding op de foto zetten, aan de rand van de rivier. Ook restaurants spelen massaal in op het geld dat de Chinezen in hun zakken voelen branden, wanneer zij op vakantie gaan. Chinezen zijn qua eten avontuurlijk ingesteld en houden van extreem vers voedsel. Dit resulteert in restaurants die massaal hokjes bij de ingang neerzetten met daarin knaagdieren die we niet kennen, dassen, kippen en de beschermde goudfazanten. Na enkele dagen in Fènghuáng te hebben doorgebracht zijn we via Guìyáng naar het plaatsje Wēiníng gereisd, met als doel om de bijzondere Black-necked Crane (Zwarthals Kraanvogel) te gaan zien (zie ook het artikel: Een beetje traditioneel China). De aantallen kraanvogels die we uiteindelijk hebben gezien mag dan wellicht wat tegenvallen, maar het bezoek aan de provincie Guìzhōu was zonder twijfel de moeite waard. Deze weinig bezochte provincie is de armste van het land, maar ook een hele mooie en de mensen zijn uitermate vriendelijk. Daar waar we in Wùyuán een wat meer gepolijste versie van het Chinese platteland te zien hebben gekregen is het hier ruwer en puurder. Onze volgende bestemming is Guìlín, maar om daar te komen moeten we eerst met de bus terug naar Guìyáng om van daar uit via Liŭzhōu verder te reizen. De treinrit van Guìyáng naar Liŭzhōu duurt ruim 10 uur en in die trein zijn we vanochtend om 6:00 uur ingestapt. We reizen nu in een zogenaamde “hardsleeper” (harde slaapstrein), waar we allebei een bed hebben toegewezen gekregen met een matrasje, deken en kussen. In iedere open coupe zijn 6 bedden (twee rijen van drie bedden boven elkaar). De dekens stinken naar de bierlucht die de vorige passagiers hebben uitgeademd, maar je kunt ook niet verwachten dat de dekens na iedere passagier worden vervangen. We waren te laat met de boeking van onze treintickets om ons van een benedenbed te verzekeren, waardoor we genoegen moeten nemen met het middelste en bovenste bed. Dit betekent dat we genoodzaakt zijn om de gehele dag op ons bed te blijven liggen of om op de klapstoeltjes in de gang te gaan zitten om toch nog wat van het landschap te kunnen zien. De laatste optie is degene die we hebben gekozen, terwijl de meeste medepassagiers niet buiten hun bed zijn te vinden. Dat is ook niet zo vreemd als je bedenkt dat deze trein niet wordt verwarmd en dat de temperatuur maar negen graden is. Vanavond overnachten we in Liŭzhōu, van waar uit we morgen weer verder reizen naar Guìlín. De verwachtingen van Guìlín zijn hooggespannen. Voor de Chinezen is dit een ware droombestemming met haar wereldberoemde karstlandschap. We zijn benieuwd!
|
|
© copyright - Babakoto.eu / 2010 |