Een beetje traditioneel China
Guìlín (China), 24 januari 2010

Voordat we naar China reisden hadden we de hoop nog een beetje te kunnen zien van het traditionele China. We wisten dat het niet gemakkelijk zou worden in een land dat als een razende aan het veranderen is. In de afgelopen weken hebben we al wat plaatsen bezocht die door onze reisgids worden omschreven als plaatsen waar het traditionele China nog kan worden ervaren, maar echt bevredigend waren die plaatsen niet. Een ‘traditioneel’ dorp waar je eerst flink in de buidel moet tasten om er überhaupt in te mogen, waar de toegangscontrole met vingerafdrukken wordt geregeld en die door massa’s toeristen wordt bezocht, is eerder een amusementspark dan een traditioneel dorp. Maar uiteindelijk werden we onverwacht toch verast, en wel in het stadje Wēiníng, in het uiterst westelijke deel van de provincie Guìzhōu.

De provincie Guìzhōu is de armste provincie van China met een bruto nationaal product (per inwoner en per jaar) van US$ 1.265 [2008]. Dat is ruim acht maal lager dan de rijkste provincie van het land: Shanghai [US$ 10.444 in 2008]. De voornaamste reden voor ons om naar deze provincie te reizen is het piepkleine Caohai meer nabij het stadje Wēiníng in het uiterste westen van de provincie. Dit meer is een van de belangrijkste overwinteringplaatsen van de bedreigde Zwarthals Kraanvogel (Black-necked Crane). In eerste instantie zijn we naar de provinciehoofdstad Guìyáng gereisd, van waaruit het nog ruim zeven uur rijden is met de bus naar Wēiníng. Het grootste deel van de rit naar Wēiníng gaat over een prachtige weg die middels bruggen en tunnels het mooie glooiende landschap doorkruist. Regelmatig kijk je vanuit de hoger liggende weg in schitterende valleien waar kleine pittoreske dorpjes liggen die zijn omringd door landbouwterrassen waarop mens en dier zwoegen om de broodnodige Yuan’s te verdienen. Vanaf de stad Shuĭchéng wordt de weg aanzienlijk minder van kwaliteit. Voor de laatste vijfenzeventig kilometer van de reis heeft de bus ruim twee uur nodig. Ook het landschap verandert. We hebben het gevoel over een licht glooiende hoogvlakte te rijden waar landbouw zo goed als onmogelijk is door de rotsachtige ondergrond. Her en der zie je dat de mensen met moeite kleine akkertjes hebben aangelegd, maar het kan niet anders zijn dan dat de productiviteit uitermate laag is.

Straatscene in het stadje Wēiníng
 

Na ruim zeven uur in de bus te hebben gezeten arriveren we in Wēiníng. We vinden een klein hotelletje tegenover het busstation. De dames achter de receptie die met z’n allen om een kacheltje zitten om de handen te warmen, kunnen het gegiechel niet onderdrukken als ze de twee westerlingen in hun hotelletje zien verschijnen. Ze hebben gelukkig een kamer vrij en nadat we de kamer hebben geïnspecteerd en zijn ingecheckt, worden we door de dames nog even op de foto gezet als bewijs dat we echt in hun hotelletje hebben geslapen. Daarna gaan we direct de straat op om het stadje te gaan verkennen. Als snel krijgen we in de gaten dat er maar weinig buitenlanders in Wēiníng komen. We worden regelmatig met open mond aangestaard, mensen slaan de hand voor de mond als we voorbij lopen, en kleine kinderen duiken weg tussen de benen van vader of moeder als we passeren. We zijn nu echt in het armste deel van China aanbelandt. Aan alles zie je dat mensen hier een hard leven leiden. Er zijn geen mooie gebouwen meer, de moderne kleding is verdwenen en een glimmende nieuwe auto is een zeldzaamheid. In dit deel van China wordt elke Yuan tien keer omgedraaid voordat hij wordt uitgegeven; geen geld dus voor luxe en tierelantijntjes.

Al slenterende door het stadje beseffen we dat China er enkele decennia geleden voor het grootste gedeelte zo uit moet hebben gezien. Af en toe worden we gepasseerd door een paard en wagen waarop boerenfamilies, die net buiten de stad wonen, hun vers geoogste groente komen aanbieden op de markt. De hoofdstraten van Wēiníng zijn naast verkeersaders, vooral ook marktgebied. Overal staan handkarren waarop kleine ondernemers hun koopwaar aanbieden; van sinaasappels en verse groente, tot sokken en stokjes kebab. De mensen die geen geld hebben voor een handkar hebben plastic of karton op de grond gelegd waarop zij hun koopwaar hebben uitgestald. Een enkeling biedt meerdere producten aan, maar het merendeel van de verkopers heeft maar een product in het assortiment. We verbazen ons telkens weer hoe mensen met zo’n beperkt assortiment voldoende geld kunnen verdienen om te overleven, zeker als je je beseft dat de prijs van het product dat ze aanbieden laag is en er in dezelfde straat tientallen andere mensen zitten die hetzelfde product aan de man proberen te brengen.

Op weg naar de markt met de koopwaar
 
Aan het aantal verschillende kledingstijlen is te zien dat Wēiníng in een gebied ligt waarin meerdere minderheidsgroeperingen wonen. Regelmatig zien we oudere vrouwen lopen met prachtige doeken op hun hoofd die worden vergezeld door oude mannetjes met de oh zo karakteristieke lang vlasbaardjes. We banen ons een weg door de hectische marktstraat en realiseren ons dat we in een stadje zijn beland waar het leven nog behoorlijk traditioneel is. Links en rechts worden varkenshoofden aangeboden die een vredige gezichtsuitdrukking lijken te hebben, en staan vrouwen te onderhandelen over de prijs van een klomp ingewanden waarvan we de afkomst niet kunnen schatten.

De volgende dag zijn we blij als we zien dat het zonnig is. Vandaag is immers de dag om de kraanvogels te zien, de vogels waarvoor we uiteindelijk naar deze uithoek van Guìzhōu zijn gekomen. Het Caohai meer ligt tegen het stadje aan en is een van de belangrijkste verswater meren van zuidwest China, en is om die reden een belangrijke overwinteringplaats voor onder andere kraanvogels, ooievaars en lepelaars. Het meer heeft echter een roerige recente geschiedenis. Tot tweemaal toe in de afgelopen vijftig jaar is het meer door de centrale Chinese regering (onder leiding van Mao) leeg gepompt. Dit gebeurde zowel tijdens de periode van de ‘grote stap voorwaarts’ (the great leap forward) en de culturele revolutie, met als doel om landbouwgrond te creëren voor de arme lokale bevolking. Het plan faalde en in 1980 is het meer weer deels gevuld. Een deel van de vogels is teruggekomen maar door deze desastreuze activiteiten en de klimaatverandering, is het meer nog maar vijf vierkante kilometer groot terwijl het initieel ruim 45 vierkante kilometer moet zijn geweest. Met heel veel moeite zien we uiteindelijk een paar kleine groepjes Zwarthals kraanvogels, terwijl er van de ooievaars en lepelaars geen spoor te vinden is. Wel wemelt het in en rondom het meer van de landbouw- en visactiviteiten. Het lijkt een kwestie van tijd te zijn totdat ook hier de trekvogels dankzij menselijk handelen verdwenen zijn.

Meer informatie over de kraanvogels: www.savingcranes.org

© copyright - Babakoto.eu / 2010